Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie, kan er geen sprake zijn van een pachtovereenkomst, wanneer de rechtbank vaststelt dat het goed niet hoofdzakelijk gebruikt wordt voor een landbouwbedrijf (Cass., 23 september 1982, Arr. Cass., 1982-83, I, 126).
Wanneer de pachter het goed niet hoofdzakelijk aanwendt voor een landbouwuitbating, is de pacht overeenkomstig art. 1 niet langer beschermd door de wet op de landpacht (d' Udekem d' Acoz en Snick, De pachtovereenkomst, Larcier, 1990, p. 299). De pachtwet is enkel van toepassing op een zelfstandige landbouwer die van de landbouw zijn hoofd- of nevenberoep maakt.
Zowel het economische karakter van het landbouwbedrijf, als het beroepsmatige karakter van de landbouwbedrijvigheid, dienen benadrukt te worden. Dat sluit elk amateurisme uit. Het kan dus niet volstaan een landbouwbedrijvigheid uit te oefenen, indien de opbrengst ervan niet hoofdzakelijk bestemd is voor de verkoop. Een gebruik van percelen voor eigen familie of als ontspanning is dus geen pacht en kan niet van de bescherming van de pachtwet genieten (Eeckloo, R. en Gotzen, R., Pacht & Voorkoop, 1990, p. 66, met de daar geciteerde rechtspraak).
De Pachtwet is enkel van toepassing voor landbouwexploitaties die tot doel hebben winst te maken.
Bedrijfsmatige exploitatie is een economisch begrip. Het betekent een geregelde activiteit, met een minimum aan materiaal en organisatie. Dit bedrijfsmatig karakter heeft tot gevolg dat de exploitant de wetgeving i.v.m. directe belastingen, B.T.W. en sociale zekerheid van zelfstandigen zal moeten naleven (cfr. Vred. Doornik, 28.6.1995, T.Agr.R., 1996, 326). In geval van betwisting is het de huurder die het bedrijfsmatig karakter zal moeten bewijzen (V. en P. Renier, Le bail à ferme, Rép. Not. tome VII, LIVRE II, nr. 29).
Dit begrip van landbouwbedrijf werd bevestigd door het Hof van Cassatie bij arrest dd. 31.1.1991 (R.W. 1990-91, 1380; Arr. Cass., 1990-91, 592).
Een landbouwexploitatie in de zin van de Pachtwet moet een winstgevende exploitatie zijn (Cass., 13 januari 1977, Arr. Cass., 1977, 544; Vred. Brasschaat, 26 oktober 1977, R.W., 1977-78, 2094). Het bedrijf moet geëxploiteerd worden met het oog op het behalen van winst: Als een uitbating niet tot winst kan leiden, maar gedoemd is om verlieslatend of hooguit kostendekkend te zijn, staan wij voor een liefhebberij en niet voor een bedrijfsmatige exploitatie (Vred. Stavelot, 15 januari 1979, J.L., 1978-79, 962. Vred. Brasschaat, 10 mei 1978, R.W., 1978-79, 917; Vred. Herve, 20 april 1983, J.L., 1983, 507). De landbouwexploitatie moet normaal en rationeel gebeuren en mag zich niet beperken tot een schijn van exploitatie (Cass., 6 januari 1972, Arr. Cass., 1972, 440).